skip to Main Content

Salamandrina perspicillata – Noordelijke Brilsalamander

(Door Harry Dresens)

Beschrijving

In Italië komen twee soorten brilsalamanders voor: Salamandrina perspicillata en Salamandrina terdigitata. Vroeger dacht men dat dit één en dezelfde soort was. Mannetjes van Salamandrina perspicillata worden ongeveer 85 mm groot, terwijl vrouwtjes 92 mm kunnen bereiken. De soort is meestal diepbruin of grijszwart aan de bovenzijde van het lichaam en de staart, met een gedeeltelijk roodachtige staart. De onderkant van de staart, de voeten en vaak een deel van de buik zijn felrood. Het overige ventrale gebied is wit, witachtig of grijsachtig met donkergrijze tot zwarte vlekken. Op het hoofd vormt een min of meer duidelijke, V-vormige witachtige of geelachtige vlek tussen de ogen een soort ‘bril’, waar zowel de Nederlandse naam (brilsalamander) als de wetenschappelijke naam perspicillata (Latijn voor ‘bril’) vandaan komt.

Mannetjes blijven op het land en leiden een verborgen bestaan. Vrouwtjes zoeken alleen water op tijdens de paartijd in april en mei. Ondanks dat mannetjes kleiner zijn dan vrouwtjes, is het bijna onmogelijk de geslachten te onderscheiden. De dieren in onze groep vertoonden veel variatie in buikkleur, van hoofdzakelijk witachtig tot meer oranjeachtig.

Verspreidingsgebied en biotopen

Salamandrina perspicillata is endemisch op het centrale en noordelijke schiereiland van Italië, voornamelijk in de Apennijnen en andere heuvelachtige gebieden. De soort komt voor op de gehele oostkant van de Apennijnen en aan de westkant tot de provincie Caserta (regio Campania, Zuid-Italië). De soort wordt meestal aangetroffen op hoogtes tussen 200 en 900 meter boven zeeniveau. De noordelijke grens ligt bij Brallo di Pregola (Lombardije) en de zuidelijke grens in de gemeente Caserta (Campania). De westelijke grens ligt nabij Bolzaneto (regio Ligurië, provincie Genua), en de oostelijke grens ligt in het noorden van Apulië.

De biotopen in de Apennijnen: waterloopjes en overstroomde drinkbakken.

Huisvesting volwassenen

Volwassen dieren worden gehouden in een goed geventileerd terrarium van 60 x 40 x 40 cm voor vijf dieren. Een glasplaat wordt op een derde van de bak gelijmd om een watergedeelte van ongeveer 8 cm hoog te creëren. Het landgedeelte bestaat uit een groot stuk kienhout, bladeren, een potje met slaapkamergeluk, en varentjes. Eén kant houden we vochtig, terwijl de andere kant bedekt is met eikenschors, kurkschors en een gatensteen, waar de dieren zich vaak in verschuilen. Deze droge kant blijft droog, terwijl de natte kant dagelijks wordt gecontroleerd op vochtigheid en indien nodig wordt besproeid. In het watergedeelte worden zowel planten als takjes geplaatst, zodat de dieren daar hun eieren kunnen afzetten. Het hoofdvoedsel bestaat uit enchytraeën, die zich in de bladeren vermenigvuldigen, krekels (maat 2), en fruitvliegen. De dieren worden het hele jaar door in een onverwarmde schuur gehouden.

De paartijd is in maart en april, en eind april/begin mei worden vaak de eerste eieren gevonden.

De enchytraeën kopen we in Duitsland bij Enchytraen Profi en voeren we in een thee-ei. Na licht besproeien zitten de enchytraeën allemaal aan de buitenkant van het thee-ei. De eieren worden afgezet in klontjes in het waterpest of op de takjes en komen, afhankelijk van de temperatuur, in twee tot drie weken uit.

Opkweek van de larven

De eieren worden gehouden in een kratje met vijverwater. We voegen enkele bladeren, een luchtsteentje en wat fijn aquariumzand toe. De larven komen na twee tot drie weken probleemloos uit. In deze periode varieerden de temperaturen in onze schuur/tuinhuisje van 12 tot 24 graden. De opkweek van de larven was zeer eenvoudig. Zowel buiten in kratjes met een luchtsteentje als binnen in bakjes zonder luchtsteentje kregen we bijna alle larven groot. De larven werden gevoed met watervlooien en later tubifex. In de kratjes zat vijverwater, een beetje blad, wat kikkerbeet en fijn aquariumzand, met vijf larven per bakje.

De temperaturen schommelden tijdens de opkweek tussen 18 en 30 graden zonder enige uitval.

Opkweek van de juvenielen

Na ongeveer twee tot drie maanden begonnen de dieren te metamorfoseren. Ze werden van het inmiddels gegroeide kikkerbeet afgehaald of van het later geplaatste kurkschors. De dieren waren 4 tot 5 cm groot.

Ze werden gehuisvest in een terrarium dat vergelijkbaar was met dat van de ouders, maar zonder watergedeelte, hoewel er altijd aan de voorkant een halve centimeter water stond met wat penningkruid. De juvenielen werden dagelijks gevoerd met enchytraeën en de kleinste fruitvliegen. Ze lieten zich vaak zien, zaten in de plantjes of op het glas, en aten enorm veel. We vermoeden dat het overslaan van één dag voeren al tot uitval kan leiden, wat mogelijk de reden is voor de uitval op het land waarover andere houders rapporteerden. De dieren groeiden snel tot 8 à 9 cm, maar daarna kwam de groei stil te staan. Juvenielen die in de bak van de ouderdieren werden gezet, gingen af en toe ook het water in.

Na een half jaar stagneerde de groei echter, en duurde het drie tot vier jaar voordat de dieren volwassen waren.

Bronnen

  • AmphibiaWeb
  • Wikipedia
  • Alle foto’s, m.u.v. de kaart verspreidingsgebied: Harry Dresens
Back To Top