Beschrijving
Een middelgrote salamander (9 – 13 cm) met duidelijke oorspeekselklieren, een ruwe huid en een gebogen rug. De bovenzijde is chocoladebruin tot zwart gekleurd met nu en dan rode vlekjes langs de ruglijsten en een oranje tot rood gekleurde onderzijde met een donkere tekening. De buiktekening is zeer variabel en kan bestaan uit stipjes, vlekken, golvende lijnen of een netvormige patroon. De mannetjes kunnen van de vrouwtjes worden onderscheiden door een grotere cloaca, terwijl de mannetjes gedurende de paartijd tevens een paars- of blauwachtige glans langs de staart ontwikkelen, evenals een kort draadvormig aanhangsel aan de staartpunt (dit ontbreekt bij sommige ondersoorten). Ook hebben de mannetjes gedurende de paartijd een gladdere huid.
Er bestaan zes “rassen” of ondersoorten van Cynops pyrrhogaster, die elk hun eigen unieke kleur en morfologische kenmerken hebben, welke hieronder zullen worden beschreven. Van enkele van deze ondersoorten is aangetoond dat zij onderling genetisch van elkaar verschillen, alsmede dat deze ondersoorten zich onderling niet vermengen in gebieden waar zij elkaar overlappen. Dit laatste kan er toe leiden dat Cynops pyrrhogaster in de toekomst zal worden opgesplitst in twee of meer verschillende soorten.
Deze soort wordt vaak verward met de Chinese vuurbuiksalamander (Cynops orientalis). Om deze verwarring nog groter te maken wordt deze laatste vaak aangeduid en verkocht als “Japanse vuurbuiksalamander”. De belangrijkste verschillen tussen de beide soorten zijn de vorm van de staart, de huidstructuur, de lichaamsvorm en de grootte. Cynops pyrrhogaster wordt aanmerkelijk groter en steviger dan Cynops orientalis en heeft tevens een meer korrelige huidstructuur. De staart van Cynops pyrrhogaster is langer en spitser dan de relatief stompe en afgeronde staart van Cynops orientalis. Ook heeft Cynops pyrrhogaster een meer gebogen rug in vergelijking met de plattere rug van Cynops orientalis.
Natuurlijke verspreiding en biotoop
Japan: de Honshu Eilanden, Shikoku, en Kyushu. De soort wordt aangetroffen in vijvers, slootjes, poelen, langzaam stromend water, kleine meertjes en in vrijwel elk beschikbaar schoon, stilstaand water.
Huisvesting
Een dichtbeplant aquarium met een klein landgedeelte. Deze salamanders leven zowel volledig aquatisch als semi-aquatisch, dit verschilt per ondersoort of zelfs per individueel dier. Onderzoek heeft aangetoond dat sommige dieren het grootste deel van het jaar op het land doorbrengen en alleen gedurende de paartijd het water opzoeken, vergelijkbaar met salamanders uit het geslacht Triturus. In gevangenschap kunnen de dieren aquatisch worden gehouden, maar er dient wel voor een landgedeelte te worden gezorgd. Dit kan simpelweg een steen zijn die een paar centimeter boven het wateroppervlak uitsteekt of een wat uitgebreider beplant landgedeelte. Deze salamanders schijnen een dichte beplanting met waterplanten op prijs te stellen, dus hoe meer van deze planten, hoe beter.
In de vrije natuur worden deze dieren blootgesteld aan grote temperatuurverschillen en schijnen veel toleranter te zijn voor temperaturen rond de 25 graden Celsius dan de meeste andere salamanders. Echter, ook in het wild schijnen deze salamanders de voorkeur te geven aan koeler water, dus het is raadzaam de dieren te houden bij een temperatuur van 18 – 21 graden. Wanneer mogelijk kan de temperatuur in de winter worden verlaagd tot 5 – 8 graden om de natuurlijke seizoenswisselingen na te bootsen. Veel ervaren houders van deze salamanders laten de temperatuur in de zomer oplopen tot rond de 25 graden zonder dat de dieren daar nadelige effecten van schijnen te ondervinden en waarbij ze zich zelfs voortplanten. Vele anderen houden de dieren echter bij een temperatuur onder de 21 graden met eveneens goede resultaten, dus er zal een individueel oordeel moeten worden geveld bij welke temperatuur de dieren het best kunnen worden gehouden.
De nauw verwante zwaardstaartsalamander (Cynops ensicauda ssp.) wordt over het algemeen ook gehouden en gekweekt in wat warmer water. De ervaring leert echter dat temperaturen boven de 23 graden niet zijn aan te bevelen, maar dit blijft vooralsnog een punt van discussie. Cynops pyrrhogaster schijnt uitzonderlijk ongevoelig te zijn voor hogere temperaturen in vergelijking met andere soorten, maar het houden van salamanders bij hoge temperaturen kan stress veroorzaken waardoor de dieren vatbaarder worden voor ziekten en infecties.
Voedsel
In het wild voedt deze soort zich met diverse ongewervelde prooidieren. In gevangenschap is een verscheidenheid aan levend en niet-levend voer mogelijk: (gehakte) regenwormen, rode muggenlarven, witte muggenlarven, beekvlokreeftjes, stukjes runderhart en tubifex. Hoewel veel dieren levenloos voer accepteren doen velen dit ook niet, zodat dit eerst zal moeten worden uitgeprobeerd. Probeer iets anders wanneer levenloos voer niet wordt geaccepteerd. Veel houders trachten de dieren te voeren met guppy’s of andere kleine vissoorten, maar hoewel deze salamanders af en toe kleine vissen vangen zijn ze er niet zo op gespitst als bijvoorbeeld de Pachytriton-soorten. Ook bestaat het risico dat vissen parasieten of besmetting met schimmels of bacteriële infecties overbrengen, zodat hierbij voorzichtigheid in acht dient te worden genomen.
Voortplanting
Aan het begin van de paartijd krijgen de mannetjes een gladdere huid, een dun draadvormig aanhangsel aan de staartpunt en een blauwachtige of paarsachtige weerschijn langs de staart en de romp. Baltsende mannetjes achtervolgen de vrouwtjes, proberen hun aandacht te trekken door hen aan te stoten en hen de pas af te snijden en wapperen met de staart in de richting van het vrouwtje. Door middel van dit staartwapperen worden feromonen in de richting van het vrouwtje gestuurd. Een vrouwtje kan tot 200 eieren per seizoen afzetten. Indien mogelijk worden de eieren tussen de bladeren van waterplanten gevouwen. Na ongeveer twintig dagen komen de eieren uit (dit is afhankelijk van de temperatuur) en de larven metamorfoseren ongeveer 3 – 5 maanden later.
Gemetamorfoseerde juvenielen hebben vaak een gele tot roodachtige rugstreep en leven 1 tot 3 jaar op het land, alvorens terug te keren naar het water als seksueel volwassen dieren. In gevangenschap kan deze tijd bekort worden door veel te voeren. Juvenielen eten enchytreëen, krekeltjes, fruitvliegen, kleine regenwormen, kleine wasmotlarven en andere kleine prooidieren.
Overwintering schijnt niet noodzakelijk te zijn en vele houders van deze dieren hebben bericht dat deze salamanders zich ook voortplanten wanneer ze het hele jaar door op kamertemperatuur worden gehouden. Hoe dan ook, het verlagen van de temperatuur naar ongeveer 5 – 8 graden in de winter bevordert ongetwijfeld de voortplanting en is daarom aan te raden.
Ondersoorten of “rassen”
Tenzij precies bekend is waar een salamander is gevangen is het in feite onmogelijk om met enige zekerheid te zeggen tot welke ondersoort deze behoort. Vele populaties binnen het verspreidingsgebied van een ondersoort vertonen de kleurpatronen van andere ondersoorten. Hieronder volgen een aantal richtlijnen, zoals gegeven door Robert Thorn in 1968, waarmee een ruwe inschatting kan worden gemaakt tot welke ondersoort een exemplaar behoort. Hoewel deze richtlijnen nogal gedateerd zijn, kunnen ze niettemin wat inzicht geven. Een aantal van de hieronder genoemde ondersoorten kan inmiddels uitgestorven zijn en enkele van de richtlijnen worden door sommigen als niet langer geldig beschouwd.
Op de volgende pagina zijn de vele verschillende morfologische kenmerken van de ondersoorten op foto gezet: Morphological Characteristics of Japanese Firebellied Newt
*Hiroshima ondersoort:
Verspreiding – Kyushu Eilanden, Shikoku, Oki, en de Chugoku regio van Honshu.
Deze ondersoort wordt gekenmerkt door ronde stippen of vlekken op de buik, terwijl sommige exemplaren in het geheel geen zwarte tekening vertonen.
*Sasayama of Tamba ondersoort:
Verspreiding – Oostelijk Chugoku, Kinki-regio.
Deze ondersoort heeft twee onregelmatige zwarte lijnen op een rode buik. Vaak zijn deze zwarte strepen bezaaid met witachtige vlekjes en bevinden zich witachtige vlekjes aan de zijkanten van het lichaam. Opmerkelijk is het baltsgedrag: de mannetjes plaatsen een achterpoot op de nek van het vrouwtje bij het staartwapperen.
*Atsumi ondersoort:
Verspreiding – Atsumi schiereiland (ten zuidoosten van de stad Nagoya).
Dit is een relatief kleine ondersoort met een hoge staartzoom, een onregelmatige rode rugstreep en twee onregelmatige lijnen van rode stippen aan beide zijden van de rug. Mannetjes in de voortplantingstijd missen de paarsachtige glans op de staart maar hebben een zeer duidelijk aanhangsel aan de staartpunt. Ook deze ondersoort plaatst af en toe een achterpoot op de nek van het vrouwtje bij het staartwapperen tijdens de balts en plant zich in de regel ’s nachts voort.
*Kanto ondersoort:
Verspreiding – De vlakte rond Tokyo op Honshu.
Deze ondersoort heeft een korte maar relatief hoge staartzoom met een stompe staartpunt. Aan beide zijden van de buik is een brede zwarte streep zichtbaar welke een doorlopende of onderbroken rode streep bevat, evenals een brede doorlopende rode streep over het midden van de buik. De vrouwtjes stoten de mannetjes regelmatig aan tijdens de balts of bijten hen hierbij.
*Touhoku ondersoort:
Verspreiding – De noordelijke delen van Honshu.
Deze ondersoort is wellicht de meest forse voor wat betreft de lichaamsgrootte. De buik vertoont een groot aantal zwarte golvende vlekken en strepen, voornamelijk aan de zijkanten van de buik.
*De “tussenvorm”:
Verspreiding – Centraal Honshu.
Een zeer variabele zwarte tekening op de buik.
Literatuur:
Hayashi, Terutake, and Matsui, Masafumi. (1990). Genetic differentiations within and between two local races of the Japanese newt, Cynops pyrrhogaster, in eastern Japan. Herpetologica. 46: 423-430.
Maranouchi, Junsuke, Hiroaki Ueda and Osamu Ochi. (2000). Variation in age and size among breeding populations at different altitudes in the Japanese newts, Cynops pyrrhogaster. Amphibia-Reptilia. 21 (3):381-396.
Stejneger, Leonhard H. (1907) “DEIMICTYLUS PYRRHOGASTER”. Herpetology of Japan and adjacent territory. Bulletin (United States National Museum) Washington, D.C. : G.P.O. no. 58:16-21.
Thorn, R. (1968) Les Salamandres d’Europe, d’Asia, et d’Afrique du Nord. Paris, P. Lechevalier.
Actueel
De Bedreigde Bandsalamander: Klimaatverandering en Bescherming
Dr. Uwe Gerlach, een expert in amfibieën uit Hattersheim, heeft een fascinerend nieuw boek uitgebracht over de bandsalamander (Ommatotriton ophryticus),…
Kamsalamanderpopulatie ontdekt in de duinen van Loonse en Drunense Duinen
Recent goed nieuws uit de Nederlandse natuur! Tijdens een onderzoek in Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen zijn onverwacht diverse…
Vuursalamander en veel zweefvliegen op punt van uitsterven: ‘rode lijst’ schetst zorgwekkend beeld
Het gaat niet goed met tientallen soorten zweefvliegen, reptielen en amfibieën in Nederland. Door stikstofneerslag, verlies van leefruimte, het gebruik…